De New York Times rapporteert
6 juni 2021Feiten aangaande de LEBZ
1 augustus 2021Reactie op artikel ‘Ritueel misbruik; babylijkjes en andere gruwelen’
De grote vraag na het lezen van het artikel van Colet van der Ven dat in juni 2021 in De Groene Amsterdammer verscheen, is wat heeft de auteur bewogen dit artikel in deze vorm te schrijven.
Wat is de reden geweest dat zij over ‘ritueel misbruik’ wil schrijven? Langzaam is de laatste jaren het besef gegroeid dat ‘ritueel misbruik’ iets is dat in een veel bredere context dient te worden beschouwd: georganiseerd seksueel misbruik bestaat, daarover kan geen twijfel meer bestaan na bijvoorbeeld het oprollen van grote kinderporno-netwerken. Dat daarbij gruwelijke sadistische zaken een grote rol spelen, ook daarover bestaan nog weinig twijfels. En dat binnen dit geheel in sommige netwerken ook rituele aspecten een min of meer grote rol spelen, vervat in een min of meer pseudoreligieuze ideologie, wordt ook geleidelijk duidelijker. Daarover bestaat geen twijfel meer. Waarom dan terug naar oude wijn (in niet eens zo nieuwe zakken), in plaats van de lezer inzicht te verschaffen in voortgaande kennis?
Merkwaardig is dat in het cursief aan het begin – de ‘definitie’ van ritueel misbruik – dat woord helemaal niet is gebruikt. Sadistisch is niet hetzelfde als ritueel.
Heeft de auteur een verborgen agenda? Deze vraag is niet een dwaze; hieronder een – niet geheel complete – uitleg ter onderbouwing.
Het artikel is op veel fronten tendentieus
Bijvoorbeeld:
- de eerste alinea over Oude Pekela en Yolanda zet een trend: het is allemaal fantasie en massa-hysterie
- de zin dat Argos ‘die strijd’ opnieuw leven inblaast, en zich bekent tot de gelovigen. De auteur heeft het onderzoek van Argos niet goed gelezen en dus niet gezien hoe zorgvuldig Argos juist strijd vermeden heeft. Ook valt hier al op dat ‘gelovigen’ worden geïntroduceerd, waarmee de bestaande polarisatie wordt verergerd en tegelijk wordt genormaliseerd
- het grote verschil in aandacht voor het verhaal van Sonja vergeleken met dat van Brenda
- idem als je de aandacht voor Huntjens, Otgaar en de LEBZ vergelijkt met die voor Christel Kraaij en zeker Simone Reinders
- als het over retractors gaat met bewijzen van ‘niet zwanger geweest zijn’, dan is dat één geval, met de teneur dat dit dus altijd zo zal zijn. Daarnaast is er toch ook het verhaal over Lisa van Argos? Heeft de auteur dat nooit gehoord, en waarom meldt ze dat niet ook? Waarom is zij zo weinig kritisch en eenzijdig?
- waarom worden er alleen maar voorbeelden van zwangerschappen en kindermoorden aangehaald, en niet ook alle andere narigheden die door overlevers worden benoemd? Die komen toch veel vaker voor, maar spreken minder tot de verbeelding van mensen die niet willen of kunnen aannemen dat het allemaal bestaat
- tendentieus én onzorgvuldig is wat geschreven wordt over het rapport van de Gezondheidsraad uit 2004: nadrukkelijk wordt één bepaalde conclusie als de belangrijkste genoemd. Nergens is te vinden dat dit voor de Gezondheidsraad zelf ook de belangrijkste was. Conclusie van de auteur, maar waarop gebaseerd? Past dit in de teneur die het artikel moet uitstralen? Wat de Raad overigens ook schrijft, is dit: ‘Uit hetgeen vertegenwoordigers van de politie hebben gemeld en uit de gebruikte literatuur blijkt dat ritueel misbruik tot nu toe nooit kon worden vastgesteld’, en: ‘Dat geen aantoonbare [bedoeld wordt dat er geen forensisch bewijs is gevonden] gevallen zijn aangetroffen betekent niet dat onomstotelijk is vastgesteld dat ritueel misbruik niet voorkomt. In ieder geval acht de Werkgroep het zeer goed mogelijk dat zich zeer ernstige gevallen van seksuele kindermishandeling voordoen, waarbij zij de vraag of dit tot ritueel misbruik gerekend moet worden van minder belang acht.’
- de stelligheid waarmee beweringen van de LEBZ tot een grotere waarheid worden verklaard, zonder dat deze organisatie ooit inzicht heeft gegeven in hun wijze van werken, waarop zij menen te kunnen stellen dat nooit een spoor van bewijs van ritueel misbruik is gevonden. De LEBZ en de wetenschappers die dezelfde theorie aanhangen (het fantasiemodel) zijn ‘waarheidszoekers’. Daarnaast worden de voorzitter van het KTGG en de onderzoeksjournalisten van Argos weggezet als ‘gelovigen’. Waarop baseert de auteur deze verschillen en welk doel dienen zij? Zou er sprake kunnen zijn van cognitieve dissonantie, bij zowel auteur als de LEBZ?
Er staan fouten in het artikel
- Minister Grapperhaus gaf opdracht om onderzoek te doen naar georganiseerd sadistisch – en dus niet ritueel – misbruik. In zijn opdracht zijn de termen 'aard' en 'omvang' niet aanwezig. Nadrukkelijk hebben zowel de Kamerleden die de motie indienden als de minister dit woord – ritueel – vermeden. Waarom de herintroductie?
- Ook de zinsnede waarom het WODC de opdracht retourneerde, klopt niet met wat de WODC schreef: “… niet op een methodologisch verantwoorde manier kan gebeuren en dat de uitkomsten daarom van onvoldoende wetenschappelijke kwaliteit zullen zijn.” Waar heeft de auteur haar zinnetje dat ‘de verhalen van therapeuten en slachtoffers niet te verifiëren zijn’ gevonden?
- Dat overlevenden van jappenkampen en concentratiekampen geen gefragmenteerde herinneringen en geheugenverlies hebben is niet juist, zie de onderzoeken van o.a. Goldfeld 1988, Kinzie 1993, Niederland 1968. Het verlies van herinnering voor traumatische ervaringen is, sinds meer dan 100 jaar, goed gedocumenteerd in onderzoek door o.a. Kardiner, Janet, Charcot, van der Kolk, in de ervaringen van soldaten in de wereldoorlogen, Vietnam veteranen, psychiatrische patiënten, e.a.
- Neurologisch onderzoek heeft bewezen dat DIS en trauma in de hersenen te onderscheiden is van geïmplementeerde fantasie-herinneringen, S. Reinders e.a. De verwijzing naar het onderzoek betreffende de geïmplanteerde herinnering over zoekraken in een warenhuis heeft geen relevantie voor trauma en PTSD herinneringen, die op een heel andere wijze in de hersenen worden opgeslagen.
Zijn dergelijke fouten te wijten aan onzorgvuldigheid, of hebben ze een bedoeling?
De auteur is volstrekt niet kritisch, zoals uit wat hierboven staat reeds duidelijk wordt
- Een ander voorbeeld is dat ze wel schrijft dat de LEBZ bestaat uit deskundigen uit verschillende vakgebieden, maar niet vermeldt dat deze allemaal één theoretische visie hebben, die van het niet bestaan van ‘hervonden herinneringen' en het fantasiemodel als oorzaak van het ontstaan van de dissociatieve identiteitsstoornis (DIS).
- Ook dat ze accepteert dat de LEBZ zegt alles te onderzoeken (kerk, incest, ritueel misbruik), en daarmee doet alsof het laatste even vaak is onderzocht als bijvoorbeeld ‘gewone’ incest. Overigens heeft de LEBZ sinds haar laatste jaarverslag – 2008(!) – geen controleerbare gegevens gepubliceerd over hun werk.
- Misschien gaat het te ver om het de auteur kwalijk te nemen dat ze niet op de hoogte is van alle wetenschappelijke kritiek op Otgaar en Huntjens, maar ze draagt wel bij aan de grote eenzijdigheid van het artikel door wat en hoe uitvoerig zij hen citeert in vergelijking met de enige andere geïnterviewde wetenschapper (Reinders) die veel en internationaal regelmatig geciteerd onderzoek doet.
- Eenzijdigheid blijkt ook uit het niet vermelden van buitenlands onderzoek, zowel wetenschappelijk als juridisch, waaruit andere resultaten naar voren komen dan wat Nederlandse auteurs – overigens allemaal uit dezelfde theoretische hoek – blijven aangeven. Waarom hiervan geen melding gemaakt?
Naar aanleiding van de reacties van de auteur op bovenstaande kanttekeningen:
- de auteur stelt dat de term ritueel misbruik wel degelijk aanwezig is in de opdracht die de minister gaf voor onderzoek en de daaraan ten grondslag liggende Kamermotie: in de motie van de Kamerleden Van den Berge, Van Nispen en Kuiken staat een aantal keren de term ritueel misbruik in de inleidende alinea’s. In de opdracht van de minister aan de commissie komt het ook voor, echter de centrale vraag van de Kamerleden aan de minister is onderzoek naar ‘de aard en omvang van georganiseerd sadistisch misbruik…’, en het woord ritueel staat vervolgens in het zinsdeel ‘…daarbij ervaringen van overlevenden van ritueel misbruik …’. Nergens gebruiken minister en Kamerleden de term ‘georganiseerd ritueel misbruik’. Het woord ritueel komt wel voor, maar slechts als een factor die verwijst naar ervaringen van (sommige) slachtoffers; dat deze het woord gebruiken is voorstelbaar, gezien hun ervaringen. In de motie komt ‘ritueel’ voor in een verwijzing naar de commissie Hulsenbek, die inderdaad onderzoek deed naar ritueel misbruik, verwijzend naar wat slachtoffers aangeven en verwijzend naar een situatie in Duitsland; echter in de motie gaat het om georganiseerd sadistisch misbruik. In de opdracht van de minister aan de onderzoekscommissie (Kamerbrief dd 25 maart 2021) komt het woord ritueel niet voor, en wordt slechts gesproken over ‘georganiseerd sadistisch misbruik’
- wat betreft de opmerking dat het WODC twijfels had over de opdracht en dat de opmerking van het KTGG afkomstig zou zijn van de Argos website: de directeur van het WODC schreef het KTGG op 24 februari 2021: ‘…Het WODC heeft de mogelijkheden voor het uitvoeren van een dergelijk onderzoek onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet op een methodologisch verantwoorde manier kan gebeuren en dat de uitkomsten daarom van onvoldoende wetenschappelijke kwaliteit zullen zijn.’ Dit is dus niet afkomstig van de Argos-site; Argos heeft dit via het KTGG gehoord. Ons is bekend dat deze reden met name te maken had met de vraag onderzoek te doen naar ‘aard en omvang’, waarbij met name ‘omvang’ als een groot probleem werd gezien (terecht overigens). Duitse onderzoekers waarmee wij contact hebben, zijn van mening dat onderzoek naar de aard wel degelijk mogelijk is, zoals zij ook hebben aangetoond. Wij kunnen nergens een nadere specificatie vinden die duidelijk zou maken dat het het WODC zou gaan om het rituele aspect.
- de auteur geeft als antwoord op de vraag van het KTGG wat haar drijfveren waren dit artikel op deze wijze te schrijven: ”Als het waar is is het verschrikkelijk, als het niet waar is is het verschrikkelijk. In beide gevallen gaat het gepaard met veel leed. Om meer feiten boven tafel te krijgen kan er in mijn ogen dan ook niet genoeg aandacht besteed worden aan het onderwerp. Daaraan heb ik te goeder trouw een bijdrage proberen te leveren met mijn artikel.” Hieruit blijkt dat zij de mogelijkheid openhoudt dat ‘het’ – wij nemen aan dat ze bedoelt ritueel misbruik – bestaat. Dit terwijl ondertussen, zoals reeds eerder opgemerkt, uit talloze wetenschappelijke artikelen én uit arrestaties door de politie van kinderpornonetwerken, onomstotelijk vaststaat dat georganiseerd sadistisch misbruik bestaat. Dat binnen die vorm van misbruik soms ook sprake is van min of meer uitgebreide en soms ook ideologisch bepaalde rituelen, daarover is ook geen twijfel meer. Dit standpunt van de auteur roept opnieuw de vraag op wat de werkelijke motieven zijn dit artikel in deze vorm te schrijven.
Hieronder vind je een vervolg van de reactie op het artikel uit De Groene Amsterdammer met een meer algemeen overzicht van het terrein van transgenerationeel georganiseerd geweld, gezien vanuit historisch perspectief.
Structureel wegkijken
Door Herry Vos, bestuurslid KTGG
Het Kenniscentrum Transgenerationeel Georganiseerd Geweld (KTGG) is een non- profit organisatie die zich inzet voor de overlevers van dit geweld en hun behandelaren, en voor bredere kennis ervan bij zorgverzekeraars, de politiek, de media en het algemene publiek. Vanuit deze doelstelling vinden wij het belangrijk te reageren op het artikel. Wij proberen ons aan feiten te houden om verdere polarisatie te voorkomen.
Van der Ven citeert een rapport van de Gezondheidsraad uit 2004 met iets wat zij de belangrijkste conclusie noemt; “niet elke herinnering die tijdens therapie naar boven komt hoeft historisch juist te zijn.” Dat dit de belangrijkste conclusie is, is niet de mening van de Raad zelf, maar van de auteur, en roept de vraag op waarom zij juist dit de belangrijkste noemt. In het kader van de discussie die de auteur zegt te willen bevorderen is iets anders wat de Raad óók schrijft interessant: “Uit hetgeen vertegenwoordigers van de politie hebben gemeld en uit de gebruikte literatuur blijkt dat ritueel misbruik tot nu toe nooit kon worden vastgesteld”, en: “Dat geen aantoonbare [bedoeld wordt dat er geen forensisch bewijs is gevonden] gevallen zijn aangetroffen betekent niet dat onomstotelijk is vastgesteld dat ritueel misbruik niet voorkomt. In ieder geval acht de Werkgroep het zeer goed mogelijk dat zich zeer ernstige gevallen van seksuele kindermishandeling voordoen, waarbij zij de vraag of dit tot ritueel misbruik gerekend moet worden van minder belang acht.”
Als de auteur, zoals zij zegt, een voorverkenning wil doen, had zij ook hier de aandacht op kunnen vestigen. Zeker omdat volgens haar de opdracht aan de door minister Grapperhaus ingestelde commissie [bedoeld wordt de commissie Hendriks, die onderzoek doet naar georganiseerd sadistisch misbruik] is om een antwoord te vinden op de vraag of ritueel misbruik bestaat, iets wat nadrukkelijk niet in de opdracht aan de commissie staat. Deze luidt: “Verzamel de beschikbare informatie omtrent het genoemde fenomeen van georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen door gebruik te maken van zoveel mogelijk bronnen (inclusief slachtoffers, therapeuten, wetenschappelijke bronnen en deskundigen op dit specifieke terrein). Geef op basis van de bevindingen een advies aan de opsporing. Geef daarnaast op basis van de bevindingen een advies over het instellen van een meldpunt.” Zelfs de term ritueel misbruik ontbreekt, wat de vraag oproept waarom sommigen er zoveel belang aan hechten die term te blijven gebruiken, en waarom de auteur daaraan meewerkt.
Op diverse plaatsen in het artikel wordt een ‘zogeheten overlever’ opgevoerd naast een vrouw die deze omschrijving ontbeert (waarom eigenlijk?), maar die wel de harten van degenen die sceptisch staan zal hebben doen verwarmen: immers bij haar wordt duidelijk dat therapeuten onbetrouwbare en suggestieve mensen zijn die je dingen doen geloven die blijken niet te kloppen. Dat komt inderdaad voor, helaas. Maar de aandacht die Van der Ven aan dit verhaal besteedt, tekent de eenzijdigheid van het artikel. Zonder veel moeite had zij een tweede verhaal kunnen noemen waarin een door justitie onwaarschijnlijk geacht verhaal over een zwangerschap bij gynaecologisch onderzoek wel bleek te kloppen: het verhaal van Lisa (VPRO Argos documentaire).
Een centrale plaats neemt ook het onderwerp ‘hervonden herinneringen’ of ‘fictieve herinneringen’ in. Een heet hangijzer, dat steeds weer door aanhangers van ‘de Maastrichtse school’ (Merckelbach cs) naar voren wordt gebracht. De auteur neemt kritiekloos hun ideeën over en heeft zich niet afgevraagd of deze wetenschappelijk gezien de toets der kritiek kunnen doorstaan. Zoals Christel Kraaij in het artikel gelukkig kan uitleggen gaat het niet om onbewuste verdringing, maar om het gevolg van het gedissocieerd zijn van de persoonlijkheid, waardoor voor de niet-getraumatiseerde delen de herinnering aan de traumatische gebeurtenis niet toegankelijk is. Maar dat wel kan worden, bijvoorbeeld in een veilige – dus niet suggestieve – therapie. Of daarbuiten, zoals Griet op den Beeck heeft verteld, en behandelaren regelmatig ook meemaken. Het wordt door geen enkele wetenschapper betwijfeld dat ons geheugen en zich iets herinneren een complex gebeuren is, en dat herinneringen vervormbaar zijn en beïnvloedbaar. De grote fout die de onderzoekers van de Maastrichtse school steeds blijven maken, is dat zij doen alsof bevindingen uit geheugenonderzoek bij gezonde (volwassen) vrijwilligers één op één overdraagbaar zijn naar de werking van het geheugen bij mensen die vanaf het prilste begin van hun leven ernstig en chronisch getraumatiseerd werden in een omgeving bovendien waarin totaal geen sprake was van enige veilige holding; een fase waarin de ontwikkeling van de hersenen volop in beweging is. Zoals uit het werk van bijvoorbeeld Bruce Perry en Bessel van der Kolk onomstotelijk is komen vast te staan, is die ontwikkeling vrijwel geheel afhankelijk van wat er in de omgeving gebeurt; het resultaat is dat de netwerken waaruit de hersenen bestaan – en die bepalen hoe ons geheugen functioneert – op een volstrekt andere wijze zijn aangelegd dan bij niet getraumatiseerde en in veiligheid opgegroeide mensen. Wij vinden het moeilijk te begrijpen waarom deze kennis nog steeds wordt genegeerd. Blijkbaar past het niet in een bepaald doel?
Uiteraard komen ook in dit artikel aan de orde de verschillende meningen die er in de wetenschappelijke wereld bestaan over de oorsprong van de dissociatieve identiteitsstoornis (DIS); de traumatheorie enerzijds en het fantasiemodel, dat door de Maastrichtse school wordt aangehangen anderzijds. Als de auteur kennis had genomen van een aantal artikelen van de hand van de geciteerde wetenschapper Simone Reinders, dan had zij zich veel moeite kunnen besparen, en had ze een echt diepgravend artikel geschreven – iets waartoe zij wel verplicht was, aangezien voor het schrijven subsidie werd verkregen van de Stichting 1877, die dit in haar doelstellingen heeft opgenomen. Voor wie deze artikelen moeilijk leesbaar zijn, een zeer toegankelijke mogelijkheid biedt het interview met Reinders dat is geplaatst op de website van Argos radio. Er is tegenwoordig voldoende wetenschappelijk materiaal voorhanden dat het fantasiemodel naar het rijk van de fabelen verwijst. Hetzelfde geldt voor de door genoemde school gepromote idee dat slaapdeprivatie een oorzaak zou kunnen zijn.
Van der Ven stelt dat de nieuwe commissie de vraag moet beantwoorden of ritueel misbruik bestaat. Dat is nu juist niet, zoals gezegd, de opdracht, maar ook niet de insteek van de commissie Hendriks; zij gaat niet aan waarheidsvinding doen.
Van de Ven voegt aan haar stelling toe dat zij een voorverkenning doet. Haar artikel mag die naam niet hebben. Zij haalt niet ter zake doende oude koeien uit de sloot (zoals Oude Pekela en Yolanda), herhaalt bekende meningen van de LEBZ en geeft verschillende wetenschappers van de Maastrichtse school beduidend meer ruimte dan de enige die een andere richting vertegenwoordigt, en legt meer nadruk op de cliënt waarvan het lijkt dat haar zaken zijn aangepraat dan op de andere die aangeeft veel baat bij haar behandeling te hebben gehad. Kortom, dit is geen voorverkenning maar een poging de LEBZ in het zonnetje te zetten.
Het is ons een raadsel wat de auteur ervan heeft weerhouden – als zij het duidelijk zo belangrijk vindt de vraag of ‘het’ wel bestaat opnieuw aan de orde te stellen – aandacht te besteden aan Duits onderzoek, zoals dat door onder andere Johanna Schröder et al is gepubliceerd. Misschien is de oplossing van het raadsel wel, dat ook de resultaten uit Duitsland laten zien dat het wél bestaat.
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) komt via de coördinator Nicole Nierop en voormalig coördinator Paul van den Eshof uitgebreid aan bod.
Zo stelt de coördinator dat bij aangifte een verhaal vaak klein begint en geleidelijk aan steeds extremer wordt. Hierin is de suggestie vervat dat het verhaal daarmee ongeloofwaardig of onbetrouwbaar wordt. De vraag is of dat reëel is, of dat de stelling van de coördinator meer wijst op een gebrek aan kennis over de invloed van chronische en vroege traumatisering op het vermogen van overlevers een consistent en congruent verhaal te vertellen, iets waarop Maria Tankink heeft gewezen. Ook spreekt hieruit een gebrek aan kennis over de invloed van de stress van een aangifte op hoe ongelooflijk moeilijk het is het verhaal überhaupt te vertellen, laat staan aan een autoriteit.
De LEBZ legt er steeds de nadruk op dat de feiten uitwijzen dat er geen bewijzen zijn dat er zoiets als ritueel misbruik bestaat.
Feiten. Feit is dat de LEBZ haar laatste jaarverslag indiende over het jaar 2008. Eerst nu, op dringend verzoek van de minister van Justitie en Veiligheid, volgend op een met algemene stemmen aangenomen motie van de Tweede Kamer, is de LEBZ bezig cijfers te verzamelen. Feit is dat – volgens mededelingen van de juridische afdeling van de landelijke politie – geen documenten aanwezig zijn waaruit opgemaakt kan worden waarop de LEBZ de mening baseert dat therapeuten gebruikmaken van suggestieve technieken en zich dus niet aan de regels van de Gezondheidsraad houden. Feit is dat er, wederom volgens de landelijke politie, geen op onderzoeksrapportages van de politie gebaseerde documenten zijn waarop de LEBZ zich baseert bij hun uitlatingen over retractors. Feit is dat onbekend is of de LEBZ de situatie van meer dan één retractor heeft onderzocht, en hoe. Feit is dat wetenschappers die als consulent verbonden zijn of waren aan de LEBZ niet of niet inhoudelijk reageren op vragen die hen worden gesteld over beweringen die zij in de media deden, zoals Peter van Koppen en Ineke Wessel. De informatie over door het KTGG hierover met de betrokken personen gevoerde discussies is ter inzage. Feit is dus dat veel van de stellingen en beweringen die met grote regelmaat door de LEBZ worden gedaan, niet controleerbaar zijn, tot nu.
Feit is verder dat de LEBZ schermt met de samenstelling: multidisciplinair en uit diverse vakgebieden afkomstig. Feit is ook dat deze deskundigen vrijwel allemaal het fantasiemodel ter verklaring van DIS aanhangen en hervonden herinneringen als onmogelijk afschrijven; feit is dus dat er wel degelijk sprake kan zijn van tunnelvisie bij het beoordelen van opsporingsrapportages van de politie. Feit is ook dat geen van de consulenten of vaste medewerkers behandelervaring heeft met complexe dissociatieve problematiek. Dus is het – voorlopig – een feit dat ook niet controleerbaar is vanuit welke visie deze rapportages worden beoordeeld. Tenslotte is het een feit dat diverse artikelen geschreven door wetenschappers uit de Maastrichtse school in artikelen van andere wetenschappers negatief werden beoordeeld, en dat hierop van de kant van de eerstgenoemde auteurs inhoudelijk niet op wordt gereageerd. Feit is dus dat de LEBZ zich baseert op theorieën die internationaal niet hoog staan aangeschreven.
Een feit is ook dat de zedenpolitie sterk onderbemand is, en nog steeds onvoldoende kennis in huis heeft als het gaat om de zeer complexe vormen van dissociatieve problematiek die het gevolg is van het hebben ondergaan van georganiseerd sadistisch misbruik.
Een feitelijke vraag is hoe de LEBZ met zoveel stelligheid dingen kan beweren, terwijl er in de laatste zeven jaar slechts drie aangiftes zijn gedaan.
De geschiedenis van de erkenning door de maatschappij dat seksueel misbruik bestaat, is lang en wordt gekenmerkt door kleine stapjes, langdurige ontkenning en pas schoorvoetend toegeven als iets niet langer ontkend kan worden.
De lijst is lang: verkrachting, incest, misbruik binnen instituties (religies, sport, toneelopleidingen, enzovoort). En daarna misbruik door bekende en machtige personen uit hogere kringen, en - als voorlopig laatste? - misbruik in een georganiseerde en criminele context. Aan die laatste gaat echter nog iets vooraf, met als bijzonderheid dat nog steeds door velen wordt ontkend dat het bestaat: het zogenaamde ritueel misbruik. De Engelse term hiervan, die ook vaak wordt gebruikt, is ‘Sadistic Ritual Abuse (SRA)’. De laatste der Mohikanen.
Hoe komt het dat het misbruik met deze term nog steeds kan rekenen op ontkenning?
Parallel aan deze historische lijn loopt de geschiedenis van het – niet serieus willen nemen van de verhalen van slachtoffers, en van de gevolgen; ook en misschien wel vooral de psychische. Ook hier het bijzondere: verhalen van slachtoffers worden – min of meer – geloofd en voor – min of meer – waar aangenomen, maar zodra daarin het woord ‘ritueel’ valt, is het gedaan met de geloofwaardigheid. Dan worden de vertellers weggezet als ‘psychisch gestoord, verward’ (zoals door Peter van Koppen) of behept met te veel fantasie. Waarom?
De geschiedenis van veel psychiatrische ziektebeelden leert ons dat het tijd kost voordat we ons kun verplaatsen in wat er met hen die hieraan lijden, aan de hand is. Wat eerst beschouwd wordt als onbegrijpelijk en dus onbestaanbaar, als eng en dus niet willen weten, werd langzaam wel te begrijpen en dus minder eng. En toen mocht het bestaan.
Waarom nemen we aan dat schizofrenie, angststoornissen, depressie, huiselijk geweld (en incest) bestaan? Wat maakt dat we niet aannamen dat georganiseerd seksueel misbruik bestaat, tot grote kinderpornonetwerken werden ontmanteld en we er niet langer omheen konden? Wat maakt dat nog steeds velen niet willen weten dat ook seksueel misbruik met rituele kenmerken bestaat? Ook daar verhalen mensen over. Ook daar ontstaan specifieke symptomen, zoals ze er ook zijn bij al die andere psychiatrische beelden, en waarvan we weten dat het bestaat – omdat we geleerd hebben de symptomen te herkennen als wijzend op. We geloven erin ook al is de ontstaansgeschiedenis nog steeds niet helemaal opgelost. Met betrekking tot bijvoorbeeld de diagnose van depressie zijn er nog steeds onduidelijkheden, zijn er soms tegenstrijdige meningen. Zij maken niet dat we niet geloven dat een depressie bestaat. Een belangrijk verschil tussen al deze (psychiatrische) beelden en ritueel misbruik is, dat we het aantal aan schizofrenie, depressie en angststoornissen lijdende mensen ongeveer kunnen tellen; van de slachtoffers van georganiseerd geweld, zeker als daar rituele aspecten aan kleven, weten we alleen van de mensen die de moed hebben zich te laten tellen. Wat maakt dat wij hen niet geloven, bestaat wat zij ondervonden niet, alleen omdat hen dingen werden aangedaan die een ritueel sausje hadden?
Ook de geschiedenis van de erkenning van het bestaan van posttraumatische stress vertoont dezelfde langzame gang naar erkenning; langzaam groeit de acceptatie van de grote diversiteit in de aard van de trauma’s en de (beroepen van de) mensen die erdoor geraakt worden. Met de meer complexe vorm van posttraumatische stress problematiek, de dissociatieve identiteitsstoornis (DIS), vergaat het zoals met ritueel misbruik: ook hier nog steeds controverse en wetenschappers die een alternatieve ontstaanstheorie aanhangen ondanks talloze bewijzen dat deze de toets der kritiek niet kunnen doorstaan. Om van de nog complexere vormen van DIS die het gevolg zijn van transgenerationeel georganiseerd geweld maar niet te spreken.
Steeds weer is de geschiedenis van niet willen weten te herkennen – gedreven door afschuw, angst en schaamte over eigen verborgen fantasieën, schuld over eigen handelingen, angst voor het erkennen dat mensen onvoorstelbaar wrede dingen kunnen doen met anderen, vanaf de babytijd of zelfs daarvoor. Nou ja, misschien in oorlogssituaties of in ‘minder beschaafde’ streken, maar niet hier, dicht bij huis, door mensen zoals wij.
Gelukkig zijn er af en toe grote zaken – Weinstein, Epstein, Maxwell – die opeens meer openheid creëren. Met als gevolg het ontstaan van massale bewegingen zoals #MeToo – waarvan overigens moet worden afgewacht wat op de langere termijn het effect zal zijn.
Gelukkig worden af en toe grote kinderpornonetwerken opgerold, zoals recent in Duitsland, zodat – even – het besef doordringt dat zoiets daadwerkelijk bestaat. Gelukkig zijn er onderzoeksjournalisten als Daniël Verlaan, die aantonen dat op het darkweb ook Nederlandse baby’s voor misbruik worden aangeboden. En wat te denken van het zeer recente bericht van het Centrum tegen kinderhandel en mensenhandel, dat tijdens het coronatijdperk meer ouders dan in normale tijden, hun kinderen voor seks aanboden. Zonder dat hieraan de conclusie wordt gekoppeld dat dit alles zich dus ‘gewoon’ onder ons bevindt en dat verhalen van volwassen mensen die zeggen slachtoffer van dergelijke praktijken te zijn (geweest) wel eens op waarheid kunnen berusten. Hun verhalen, zeker als die naar voren komen tijdens politieverhoren, zijn echter vaak niet consistent en niet congruent. En dus – volgens de richtlijnen van justitie – onbetrouwbaar. ‘Vergeten’ wordt dat de verhalen van deze mensen per definitie niet consistent kúnnen zijn. Dat ze wellicht toch op waarheid kunnen berusten, mag niet worden geloofd.
Gelukkig onderschrijft iedereen dat valse aangiftes vóórkomen en dat zij veel schade berokkenen.
Gelukkig komen valse aangiftes waarschijnlijk zeer weinig voor.
Niet zo gelukkig is het dat de angst – die vaak een overtuiging is geworden – voor valse beschuldigingen in waarschijnlijk niet weinig situaties leidt tot het niet geloven van slachtoffers en de aanname dat mogelijke daders geloofwaardiger zijn.
Langzamerhand heeft dissociatie – als gevolg van met name vroege traumatisering – een plek gekregen binnen de psychiatrie en psychologie. Nog steeds wordt die plek echter betwijfeld en betwist. Ondanks dat goed uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek – onder andere met beeldvormende technieken die hersencircuits zichtbaar maken – heeft aangetoond dat vroege traumatisering de oorzaak is van het ontstaan van dissociatieve problematiek, zijn de aanhangers van de zogenaamde fantasie-theorie en de theorie dat slaapdeprivatie de oorzaak is, koppig aan het volhouden dat zij hier toch de waarheid in pacht hebben. Lees het interview met Simone Reinders op de Argos-website om te zien hoe overtuigend het bewijs voor de traumatheorie is; hierin diverse literatuurverwijzingen. En lees de veelheid aan artikelen van bijvoorbeeld de Amerikaanse kinderpsychiater Bruce Perry over hoe traumatische ervaringen de ontwikkeling van de hersenen beïnvloeden. Of die van Bessel van der Kolk en Nijenhuis waarin wordt beschreven hoe behandeling van trauma’s veranderingen – ten goede – die zichtbaar gemaakt zijn in de hersenen, teweegbrengen.
Nog steeds is de kennis over dissociatieve problematiek in ons land beneden de maat, zeker als het gaat over de kennis van en de ervaring met de behandeling ervan. Nog steeds wordt niet onderkend welke desastreuze gevolgen dit heeft, in de eerste plaats voor degene die hierdoor opnieuw wordt ontkend in haar of zijn bestaan, maar zeker ook in maatschappelijk opzicht: divers onderzoek wijst op de grote kosten die het gevolg zijn van het slecht of niet behandelen van traumagerelateerde klachten, zoals die op somatisch terrein, uitval op de arbeidsmarkt en aanspraak maken op sociale voorzieningen. Bovendien, als de grote meerderheid van de uiteindelijk met DIS gediagnosticeerde mensen daarvoor gemiddeld zeven tot soms twaalf jaar in een psychiatrische instelling opgenomen was en met minimaal vier andere psychiatrische diagnoses werd opgezadeld, en dus met verkeerde en niet goedkope behandelingen die geen of nauwelijks effect hadden, wat zou dat betekenen voor het vertrouwen van deze ernstig gekwetste mensen in de ggz? (zie Reinders et al 2018 Aiding the diagnosis of dissociative identity disorder: pattern recognition study of brain biomarkers). Dan hebben we het maar niet over de beschamend lange wachtlijsten en de tot nu mislukte pogingen (soms afgedwongen door patiënten die niet opgeven) van de overheid daar iets aan te doen.
Langzamerhand – veel te langzaam en veel te weinig – komen er mogelijkheden slachtoffers te behandelen. Om van het effectief behandelen van daders maar niet te spreken; verdiep je in wat Carine Hutsebaut daarover te melden heeft.
Langzaam is de kennis toegenomen over hoe misbruik zich ook kan afspelen binnen netwerken. Pedofiele netwerken, kinderpornonetwerken, netwerken van religieuze aard en tenslotte criminele netwerken, vaak gelieerd aan mensenhandel en geconstrueerd rondom het stelselmatig en ingenieus programmeren van mensen vanaf hun babytijd, om geschikt te worden om te kunnen werken als seksslaaf, in de (kinder)pornowereld en de prostitutie. Mensenhandel in optima forma. De recente VPRO Argos documentaires over het onderwerp en het onderzoek van RTL-journalist Daniël Verlaan op het darkweb, maken pijnlijk duidelijk wat er zich in deze netwerken afspeelt.
Langzaam neemt het besef toe dat ook invloedrijke personen deel uit kunnen maken van deze netwerken of daardoor gechanteerd worden, en dat zij hun invloed aanwenden om te voorkomen dat er iets openbaar wordt van dit misbruik en de daarbij betrokken personen en organisaties.
Langzaam wordt helder hoe deze netwerken in staat zijn hun bestaan te verhullen, en dus ongrijpbaar te blijven voor politie en justitie. Met als gevolg dat ze ‘dus niet bestaan’. Dus gaan daders vrijuit, en hebben wij hen toegestaan nog meer slachtoffers te maken.
Langzaam is ook duidelijk geworden wat ongeveer de plaats is van ritueel misbruik binnen dit geheel. Die plaats varieert nogal: soms draait een groot deel van het misbruik om ideologisch/pseudoreligieus georiënteerde rituelen (de bekende verhalen), soms is er van een ideologie geen sprake en hebben rituelen slechts een rol in de angst- en machtscultuur die altijd centraal staat bij georganiseerd sadistisch misbruik, en soms kun je hooguit spreken van zich steeds herhalende geweldsstrategieën die daarmee enigszins een ritueel karakter krijgen, maar die niets meer van doen hebben met wat er oorspronkelijk onder werd verstaan. Het is zeer waarschijnlijk dat de eerstgenoemde vorm slechts in een minderheid van de gevallen een rol speelt.
Colet van der Ven gebruikt in haar artikel de omschrijving ‘herhaaldelijk, georganiseerd, systematisch en sadistisch misbruiken van mensen’ en noemt dit ritueel misbruik. Zij voegt eraan toe dat dit misbruik gepaard gaat met bizarre rituelen. Daar gaat het volgens ons mis: de omschrijving die zij gebruikt klopt; echter, dit kan niet gelijkgeschakeld worden met ritueel misbruik, en de door haar genoemde bizarre rituelen komen niet altijd voor, waarschijnlijk zelfs in de minderheid der gevallen. Er gebeuren wel veel bizarre zaken, die ook voortdurend herhaald worden, maar die zeker niet de naam ritueel in zijn oorspronkelijke betekenis verdienen. Waarom dan toch die voortdurende aandacht voor ‘ritueel misbruik’? Misschien bijvoorbeeld omdat deze term fantasieën oproept die we te afschuwelijk vinden, of fascinerend maar tegelijk schaamte- en schuldbeladen? Of die we te gruwelijk angstaanjagend vinden? En als we dat allemaal niet willen, dan is de oplossing dat de bron ervan niet kan bestaan. Probleem opgelost. Maar helaas niet verdwenen.
Onvoorstelbaar groot is de invloed van de wetenschappers, die volhouden dat laboratoriumonderzoek de basis moet zijn van ons handelen, op het functioneren van instanties die in principe de taak hebben kwetsbare mensen te beschermen, met als gevolg dat juist deze mensen worden gehertraumatiseerd.
Onvoorstelbaar is het dat een hele beroepsgroep van psychotherapeuten kan worden weggezet als de veroorzaker van dat hun patiënten zich stap voor stap en met heel veel schaamte en pijn ver weg gestopte ellende gaan herinneren in een langzaam veilig geworden contact en zonder dwang, omdat een enkele behandelaar te suggestief – en dus verkeerd - bezig is geweest.
Onvoorstelbaar dat er zo weinig tegengeluid is tegen deze onderdrukkende, arrogante houding van een kleine groep wetenschappers, die opvallend weinig zelf ervaring hebben met de behandeling van mensen met deze (zeer complexe) problematiek, en die zich opvallend weinig door andere wetenschappers laten corrigeren.
Onvoorstelbaar leed roept blijkbaar onvoorstelbare en niet op feiten gebaseerde reacties op, die weer onvoorstelbaar leed oproepen bij hen die al onvoorstelbaar leed hebben ervaren.
Wij zijn met z’n allen verantwoordelijk voor dit hele proces, en vooral voor de dringend noodzakelijke verandering daarvan. Het is de hoogste tijd voor een herbezinning en een einde aan decennia van ontkenning.
Laten we besluiten dat we niet langer ontkennen dat het bestaat: georganiseerd sadistisch misbruik in (criminele) netwerken die zich ook met kinder- en mensenhandel bezighouden, en dat binnen dat misbruik veel zeer bizarre technieken gebruikt worden om macht uit te oefenen, angst en achterdocht te creëren en dissociatie te bevorderen. Dat sommige van die technieken een ritueel karakter kunnen hebben, en niet of min of meer gebaseerd kunnen zijn op een pseudoreligieuze ideologie. Laten we dat vanaf nu benoemen als transgenerationeel georganiseerd geweld tegen kinderen en (jong) volwassenen. Het bestaat, hoe graag sommigen ook willen dat dit niet zo is.